14/03/25

Voortdurende vragen over voortgezette misdrijven

In een arrest van 17 januari 2025 overweegt het Hof van Cassatie van 17 januari 2025 dat

  • de verjaring, die een verweer is tegen een laattijdige vordering, begint te lopen vanaf de dag waarop die vordering ontstaat;
  • een vordering op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaat op het ogenblik dat alle constitutieve bestanddelen van deze aansprakelijkheid verenigd zijn;
  • wat betreft het constitutieve bestanddeel van de schade, dit het ogenblik is waarop de schade tot stand komt of haar toekomstige verwezenlijking naar redelijke verwachtingen vaststaat;
  • de omstandigheid dat de schade het gevolg is van een voortdurende fout, niet verhindert dat de schade dag per dag ontstaat en de vordering op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaat naargelang de schade zich voordoet.

Een vordering op basis van een voortdurende fout die bestaat in een reeks aflopende gebeurtenissen waaruit de schadelijder telkens onmiddellijk de schade kan vaststellen, verjaart dus met toepassing van de vijfjarige termijn bepaald in artikel 2262bis, § 1, tweede lid, van het oud Burgerlijk Wetboek.

Iemand (niet van mijn kantoor en afgestudeerd aan een andere universiteit) vroeg mij of die uitspraak – die overigens niet nieuw is – iets verandert voor de burgerlijke vordering op grond van een misdrijf die regelmatig aan de orde is in sociaalrechtelijke zaken.

Voortdurend is iets anders dan voortgezet 

Vooreerst kan worden opgemerkt dat het cassatiearrest betrekking heeft op een voortdurende fout.

Voortdurende fouten, in de regel gaat het om voortdurende misdrijven, zijn eerder zeldzaam in het sociaal recht. Het schoolvoorbeeld is het niet hebben van een arbeidsreglement.

Een aanhoudend verzuim het correcte bedrag aan loon of vakantiegeld te betalen wordt wel eens als een voortdurend misdrijf aangemerkt. Ten onrechte. Uit de incriminaties van de misdrijven die dergelijk verzuim kan opleveren, blijkt dat het gaat om een misdrijf dat voltrokken is door één enkel verzuim op het ogenblik waarop moet worden betaald (Cass. 19 oktober 1987, RW 1987-88, 1054; Cass. 21 december 1992, RW 1992-93 (verkort), 1205, noot Cass. 22 juni 2015, S.15.0003.F).

Gedurende langere tijd niet het verschuldigde loon of vakantiegeld betalen, kan wel een voortgezet misdrijf zijn. Van een voortgezet misdrijf is sprake wanneer verschillende misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van “eenzelfde delictueel opzet”. Dat zijn de termen die worden gebruikt in artikel 21, vijfde lid, van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, dat de aanvang van verjaringstermijn van de strafvordering in dat geval vastlegt op het ogenblik van het laatste bewezen geachte feit.

Met eenheid van delictueel opzet wordt bedoeld, het plan, de bedoeling of de instelling van de dader, waarvan een veelheid van strafbare gedragingen de uitdrukking zijn (Cass. 8 februari 2021, S.20.0012.N). Het gaat niet om het strafbaar opzet dat voor het bestaan van bepaalde misdrijven vereist is, noch om de aanwezigheid van de vrije wil bij het handelen, algemeen vereist voor strafbaarheid (Cass. 1 maart 1994, RW 1994-95, 467, noot B. SPRIET).

Ook een rechtspersoon kan handelen met het ene opzet waaruit verschillende strafbare feiten voortkomen die een voortgezet misdrijf vormen. De rechter kan het ene opzet van het door een rechtspersoon gepleegde voortgezet misdrijf vaststellen, zonder de natuurlijke personen, organen of aangestelden aan te wijzen door wier toedoen de rechtspersoon is opgetreden en op wie de strafrechtelijke verantwoordelijkheid rust (Cass. 19 oktober 1992, RW 1992-93, 1247 (verkort)).

Niet elke fout is een misdrijf

Maar het is een andere reden dan het verschil tussen voortdurend en voortgezet die de cassatierechtspraak waarvan het arrest van 17 januari 2025 volstrekt irrelevant maakt voor de verjaring van de burgerlijke vordering op grond van een misdrijf. Het arrest heeft betrekking op een fout, niet op een misdrijf. De verjaring van de burgerlijke vordering op grond van een misdrijf is geregeld in een specifieke bepaling.

Artikel 26 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering bepaalt niet enkel dat de burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf verjaart volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvordering tot vergoeding van schade. Tot daar zou de hier besproken cassatierechtspraak wel relevant zijn. Maar artikel 26 bepaalt ook dat de burgerlijke vordering niet kan verjaren vóór de strafvordering.

Op grond van het eerste lid van artikel 21 van dezelfde voorafgaande titel verjaart de strafvordering voor de misdrijven opgeleverd door het verzuim het correcte loon of vakantiegeld te betalen, na tien jaar te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf is gepleegd. En, zoals al gezegd, het vijfde lid van dat artikel bepaalt dat de strafvordering voor verschillende misdrijven die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde delictueel opzet zijn, een aanvang neemt vanaf het laatste bewezen geachte feit. Wel mag tussen de verschillende feiten geen termijn verlopen zijn gelijk aan of langer dan de verjaringstermijn, m.a.w. geen tien jaar.

Conclusie

Het antwoord op de mij gestelde vraag is dus simpel: neen, voor de burgerlijke vordering op grond van een voortgezet misdrijf mag je het cassatiearrest van 17 januari 2025 vergeten.

dotted_texture